Het is onwaarschijnlijk mooi weer. Het is tegen zevenen, ben klaar met een afspraak in de stad.
Ik ga met een omweg naar huis, om nog een beetje te kunnen kijken en deze zonnige dag te rekken.
Vogelnest hoog in de boom. Slapen tussen de bloesems en onder de sterren.
Dat hebben ze goed voor elkaar.
Tien vierkante meter gras, volgestrooid met madeliefjes, de liefjes.
Dan ineens een luchtballon die zachtjes over komt zweven in de avondzon.
Sommige dagen kunnen al niet stuk, en worden dan ook nog eens alleen maar beter.
De oma, de hond en het kleinkind. Ze zien de luchtballon niet, want die is al overgedreven.
Jammer, net leuk voor zo'n kind.
Als ik de hoek omsla, zie ik de luchtballon weer. Achter het prikkeldraad.
Het geeft me een beetje een raar gevoel. Van zuchten naar vrijheid in een repressief systeem.
Nog een hoek om.
En nog een, recht een schilderijtje binnen.
En weer door. Zorgeloosheid waait door de boomtoppen.
Maar lagen geschiedenis zijn vastgekoekt aan de stoeptegels.
Sobere herinnering aan het feit dat op dagen als deze stadsgenoten werden gedeporteerd,
terwijl wij toekeken en niks deden, veel te weinig deden.
Weer door.
Het gewicht van het verleden belet de bloesem niet om ongeneerd adembenemend mooi te zijn.
Het begint nu toch langzamerhand te schemeren.
Mensen moeten naar huis. Het kleine meisje blijft dralen.
Ik draal ook. Ga dan ook naar huis.
Doe nog wel mijn ramen wagenwijd open om de avond nog te rekken.