Vanuit mijn appartement kijk ik recht op de mannengevangenis van Olomouc. Toen ik mijn nieuwe uitzicht voor het eerst zag, voelde ik me toch wat onbehagelijk. Want de gevangenis past zo in een oorlogsfilm. Het gebouw is hoog en grauw met dikke muren, en kleine, betraliede ramen. Om het gevangenisterrein staan hoge muren met prikkeldraad. Schijnwerpers schijnen 's avonds op het gebouw, en wachten patrouilleren met grote herdershonden.
Elk uitzicht went. Sterker nog, mijn uitzicht is nu een kermisattractie als er nieuwe gasten over de vloer zijn: "Hier is de keuken, daar de badkamer, en dit is mijn kamer. Oh trouwens, wist je dat we tegenover de gevangenis wonen...? Ja écht! Nee, kom maar kijken. Hehe.. apart he!" Eén vriendin wist me toch nog te shockeren, want toen ze naar een bijgebouwtje met blinde muur en aangrenzend veldje keek, zei ze: "En is dat de executieplaats?" En hoewel ik aan mijn uitzicht was gewend, was het toch een onheilspellende gedachte.
Uiteraard hoop je in het begin op wat spectulaire actie. Een ontsnappingsmogelijkheid, of iets in die geest. Maar uiteindelijk valt er weinig te vertellen. Aan de lichten in de kamers valt te zien hoe druk bezet de gevangenis is. En ik heb inmiddels min of meer een beeld van het ritme in het gevang. Om zes uur 's ochtends gaan de lichten aan, om negen uur 's avonds gaan ze uit, en rond vieren mogen de gedetineerden een luchtje scheppen op het pleintje buiten. Dat is dan ook het enige tijdsstip waarop ik kan spieden en speculeren over de gevangenen.
Ik schat dat de meeste gedetineerden tussen de 20 en 50 zijn. Veel met gemillimeterd haar, maar dat is volgens mij verder toeval. Ze dragen trainingsbroeken en truien met capuchons. Althans, tijdens het luchthalfuurtje op de buitenplaats. Sommigen roken dan en lopen rondjes. Anderen rennen rondjes. Anderen zitten alleen op een bankje.
Er valt nog iets meer te zeggen dan de anonimiteit van de trainingsbroeken en capuchontruien. Want soms word ik naar het raam getrokken omdat familie of bekenden buiten de gevangenismuren een schreeuwgesprek houden met een hen bekende gedetineerde. Dat doet me dan concluderen dat de gevangene een vader, echtgenoot, zoon, vriend of collega is. Wiens afwezigheid gemist wordt.
Mijn grote vraag is uiteraard; 'Wát hebben jullie gedaan?' Maar dat blijft speculeren. En mijn tweede vraag is: 'Hoe is het zover gekomen?' Want ze zien er normaal en zelfs aardig uit. In wat voor rottigheid zijn ze beland? En wat was de belofte die hen naar de misdaad lokte? Nu zullen ze zichzelf wel voor de kop slaan. Daar zit je dan.
Dagenlang vergeet ik soms de realiteit van de gevangenis en het lot van mijn overburen. Maar soms vliegt het me toch aan. Ik sta op, kleed me aan, loop door mijn flat, maak een plan voor de dag, ga weg of blijf thuis, wat ik dan maar wil. Bewegingsvrijheid. En keuzevrijheid. Zij niet. Straf naar misdaad. Uiteraard, anders is moreel verval helemaal niet meer te stuiten. Maar toch heb ik medelijden.
Wonen tegenover de gevangenis brengt me ook wat goeds: dankbaarheid. Dankbaar voor mijn bewegingsvrijheid. En dankbaarheid dat ik ben opgegroeid in een stabiele thuissituatie, en in financiële zekerheid, en met duidelijke normen en waarden en besef van God's Vaderhart, zodat de belofte van een illegale zijstap nooit lokte.
Meer dan eerst ben ik ook gaan beseffen dat je gevangen kunt zitten in meer dan een cel. Je kunt gevangen zitten in beroerde gewoontes, of een beschadigd zelfbeeld, of in negativiteit en bitterheid. Of gevangen in je succesvolle imago dat je moet proberen op te houden. Mijn overburen zijn niet de enige gevangenen zonder vrijheid.
Mooi vind ik in deze context woorden uit het Nieuwe Testament:
Broeders en zusters, u werd [in Christus] geroepen tot vrijheid. Alleen, misbruik de vrijheid niet als een voorwendsel voor een zondig leven, maar dien elkaar door de liefde. [14] Want* de hele wet is vervat in dit ene woord: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. [15] Maar als u elkaar blijft bijten en verscheuren, vrees ik dat u elkaar nog eens zult ombrengen.