Portretten

Het meisje in de metro
Ze kwam de metro binnen met haar moeder; een meisje van drie. Ze droeg een grote bril, en was dik ingepakt, want het was nog steeds koud. In het openbaar vervoer navigeren de mensen hun blikken zorgvuldig langs elkaar heen. Contact maken doe je niet, je kijkt wel uit. Zo niet het meisje. Ze keek opgewekt om zich heen. Toen ze me zag begon ze te grijnzen. Ik lachte terug. Toen begon ze te giechelen, en stak haar duim naar me op. Wel drie keer. Zo van: 'zet em op in je gekke volwassenenwereld.'

Schnitzel-paradijs
Ik zat weer eens in de trein van Ostrava naar Praag. Het was vroeg in de morgen. In Olomouc kwam een oma met twee kleinzoons de coupé binnen. De jongen van rond de twintig zat wat te studeren, en viel toen in slaap. Zijn broertje van zes deed de coupé knetteren met z'n energie. Ten lange leste ging hij maar door het gangpad tijgeren en heen en weer hollen. Oma vond het allemaal wel best. Rond half tien haalde ze een grote tupperwaredoos tevoorschijn, vol gebakken schnitzels. Of de jongens al trek hadden.

Supermarkt.
De man in de kleine supermarkt was in voor een praatje. Of hij er werkte of er gewoon rondhing, weet ik niet, maar hij bemoeide zich wel met iedereen. Hij had een paardestaart, en een snor, en een leren jekkie. Ik was Nederlands? Kende ik de zangeres van Within Temptation? Dat vond hij zo'n prachtige vrouw. En had ik echt die afgeprijsde b-kwaliteit koffie in mijn mandje gestopt? Kom op zeg, dat was toch geen koffie! Hij sleurde me mee naar het koffievak. Kijk, dát was goede koffie. Ik zei dat dat wel zo kon zijn, maar dat ik toch echt de goedkope variant ging kopen. Dat snapte hij niet. Was ik dan geen kapitalist, was ik soms een communist? Hij vond dat ik me inconsisent met mijn kapitalistische achtergrond gedroeg. Maar hij vond me wel mooi, net als de zangeres van Within Temptation.

Goede Vrijdag
Na een processie door het centrum van Praag kwam de stoet met de metershoge Christuspop tot stilstand op een plein waar het paasevangelie werd voorgelezen terwijl een jongen cello speelde. Naast me zat een jonge, dakloze gozer. Hij sliep, en zakte elke keer op mijn schouder, en dan duwde ik hem weer overeind. Toen hij wakker werd, praatten we een beetje. Zijn naam is Pavel, en z'n bijnaam Kryptonite. Hij vond het ook mooi, de muziek en het bijbelverhaal. Verderop, op het trapje naar de ingang van de kerk, zaten een paar andere daklozen. Eén van hen was de baard van z'n makker aan het bijknippen, en daarna ook zijn haar. De cello speelde langzaam en klagend. Wij verafschuwden en verachtten Hem, een man van zorgen, vertrouwd met het bitterste verdriet. Wij keerden Hem de rug toe en keken de andere kant op als Hij langs kwam. Hij werd veracht en dat deed ons niets. Maar het was ons leed dat Hij droeg, ons lijden drukte Hem neer.”