Hoe het lokte!

Al vaak had ik naar het witte kerkje op de heuvel aan de overkant van de rivier gekeken. Een klein wit kerkje op een beboste heuvel aan de rand van Praag. Er was weinig bijzonders aan het kerkje, maar doordat het op een heuvel stond, en er wat onbereikbaar uitzag, kreeg het grote aantrekkingskracht. 

Op een zaterdagmiddag wilde ik de opééngepaktheid van de stad even ontsnappen, en ik stapte op een tram richting het zuiden van de stad, waar stadsperiferie en platteland in elkaar vloeien. En toen zag ik het witte kerkje weer. Op de beboste heuvel aan de overkant van de rivier. Hoe het lokte! 

Mijn oog viel op de oude spoorbrug, die de rivier en de snelweg richting Brno overspande. De spoorbrug had een trap, en de trap leidde naar een pad langs de rails. Er wás dus een manier om het witte kerkje op de heuvel te bereiken. Langs het spoor lag gebroken glas en een dameslaars. Een beetje unheimisch, ik liep snel door (niet echt heel unheimisch natuurlijk, maar het geeft net een tikkel meer spanning en suspense). Aan de overkant van de rivier dook het spoor een inktzwarte tunnel in. Een modderig voetpaadje boog af, richting de weg die naar een klein dorpje leidde. 
In het dorpje vond ik een pad dat het bos inging. Het was een koude, zonnige dag. De meeste sneeuw was gesmolten, enkele restjes glinsterden op in de zon. Alle takken waren nog kaal, alles was nog bruin en beige. Behalve het mos en het gras. Die laten zich niet gauw gek maken door een beetje kou.
Door de takken van de boom zag ik hoog in de hemel een vliegtuig witte strepen trekken. In de natuur zie je geen recht lijnen, bedacht ik me. Rechte lijnen zijn bijna altijd mensenwerk! En ik bedacht me ook dat de mensen daarboven in het vliegtuig op weg naar ergens er vast geen idee van hadden hoe daar beneden op die bruine heuvel in dat kale landschap iemand kleine avonturen aan het beleven was, terwijl de zon het mos en het gras deed glimmen. 
In Tsjechië stuit je altijd op onverwachte dingen. Altijd! Het pad dat vermoedelijk richting het niet-zo-bereikbare witte kerkje op de heuvel leidde, kwam langs een lesní zoo, een bosdierentuin. Een kinderboerderij in bossferen. Er waren bosherten, bosuilen, bosfazanten, bosbokken en ik zag een bosvos. En er was een boskiosk waar je warme worst en koffie en bier kon kopen. Het maakt niet uit waar je bent in Tsjechië - een zwembad, een station, of een bergtop - er is altijd wel een kiosk waar je terecht kunt worst en bier en koffie! 
Uiteindelijk bereikte ik het witte kerkje op de heuvel. Ik was er niet alleen, en het was weinig bijzonder, en dat had ik eigenlijk ook niet verwacht, want het waren vooral de heuvel, en de verten die maakten dat het kerkje zo lokte. Op het muurtje van het kerkhof zat een grote raaf. Hij glinsterde ook al zo mooi in de zon, net als de sneeuw en het gras en het mos! Terwijl ik naar de raaf stond te kijken kwam een mevrouw naast me staan. Ze wees naar de vogel en begon een gedicht voor te dragen. In het Tsjechisch. Ik herkende het. Edgar Allan Poe. Het was een lang gedicht, het had op de deur van de wc van mijn studentenhuis in Leiden gehangen. Op ooghoogte. Dan ga je er naar verloop van tijd toch iets van onthouden. Al is de strekking van het gedicht me nooit bijgebleven.
Het witte kerkje op de heuvel lokt niet langer. Maar er zijn altijd nieuwe verten. Hoe het lokt!