Op een
maandagavond ga ik terug naar Praag na een paar weken in Nederland. Met de
nachttrein. Dat heb ik één keer eerder gedaan, en het is naar mijn idee
werkelijk de langste en meest beroerde manier om de achthonderzestig kilometer
naar Tsjechië af te leggen. En toch stap ik weer in die trein. Omdat ik voor
langere tijd ga. Omdat de trein bedaard de tijd neemt om mijn Nederlandse
wereld achter zich te laten, en de verte in te rijden, m´n Tsjechische leven
tegemoet, terwijl het vliegtuig roekeloos snel de relatieve afstand overbrugt.
Overigens vind ik dat erg fijn aan een trein; dat je ongestoord van alles mee kunt sjouwen. Op vliegvelden voel ik me altijd toch een beetje ongemakkelijk als ik riemloos, schoenloos en oorbelloos door de scanner ga, terwijl de inhoud van m´n handbagage fluoriscerend opllicht op een scherm. Alsof ik zonder dat ik het zelf doorheb terroristische gedachten koester. Nee, dan de trein. De hele heisa mag mee, geen haan die er naar kraait. In de grote shopper zit een orchidee, een fles mayo, twee paar schoenen, drie vetplanten, hagelslag, een spons en een ramentrekker, en een ontbijtpakketje.
Snel valt
de schemer over Nederland. De groene bekoeide weilanden lichten nog even
goudglanzend op, om dan zoek te raken achter de spiegeling van het raam. De man
is wakker geworden, en bladert door een document, ik lees een boek. We hebben
inmiddels welwillend overlegd over het raam, en hebben besloten het tot op een
kier te sluiten. Verder communiceren we weinig, we lijken een beetje op een
Edward Hopper schilderij.
Het ene na het andere lege, tl-verlichte station doemt op, en verdwijnt dan weer in het donker. Op de meeste stations is bijna geen sterveling te zien, hoewel het pas halverwege de avond is. Vreemd. Waar zíjn de mensen.. In Duitsland voegen twee medereizigers zich bij ons. De Nederlandse man en ik wisselen een veelbetekende blik: `Balen, minder beenruimte´. Duitse meneer Nummer Einz wasemt een mengeling van sigarettenlucht en aftershave uit. Hij begint zonder omhaal aan een dik boek. Nummer Zwei is een blonde gozer met een grote sporttas en een gitaar. Hij kijkt blij de wereld in. We herschikken bagage, armen en benen, en omdat het tegen elven loopt, en er toch niks is te beleven, probeert de één na de ander om te gaan slapen. Gute Nacht, Freunde.
Slapen op een treinstoel is een kunst die slechts enkelen beheersen. Persoonlijk lukt het me vrijwel nooit. Dit keer ben ik gewapend met een opblaaskussentje. Dat leek me heel ideaal, omdat het de nek ondersteunt, en je hoofd niet kan omvallen. Toch heeft het nekkussentje nadelen. De ergste daarvan is dat het me heel erg bewust word van het feit dat ik een nek heb. Een nek die zónder het kussentje vast nog beroerder had gevoeld, maar mét het kussentje voel ik hem ook. En dan zijn er de benen. Ik kan ze niet uitstrekken vanwege meneer Einz tegenover me. Nu is het uitstrekken van benen niet een vereiste om in slaap te vallen, maar nu de ruimte ertoe zowiezo ontbreekt, voel ik steeds sterker de wens in me opkomen om dat toch te kunnen.. Zowiezo is het een beetje vreemd om in slaap te vallen in het bijzijn van drie onbekende mannen. De slaap is iets kwetsbaars. Je ledematen kunnen slap opzij vallen, je mond kan openzakken, er is een kans op zwaar ademhalen. Afijn, je kent het wel.
Tegen
middernacht komt er nog een meneer ons compartement binnen. Ook hij ruikt naar
rook. Het is niet persoonlijk bedoeld, maar ik sliep bijna, moet alwéér m´n
armen, benen en bagage herschikken, en mijn rechterschouder heeft nu geen
bewegingsruimte meer, terwijl de overtuiging groeit dat juist ook het kunnen
bewegen van die schouder me in slaap zal doen vallen. Ik pak dus m´n
opblaaskussentje en verdwijn naar de gang, waar ik me uitstrek op de
vloerbedekking die niet fris is, maar gelukkig niet ruikt naar natte hond. Ik
suf weg.
Ergens halverwege staat de trein lange tijd stil, omdat er nog een paar wagons worden aangekoppeld. Eén voor één komen m´n reisgenoten naar buiten om een sigaretje te roken, of te praten. Ik maak een praatje met de meneer van het dikke boek. Als ik hem vertel dat ik voor een christelijke studentenorganisatie werk, vertrek hij snel naar buiten voor een sigaretje. Het wordt hem iets te machtig. Maar de gozer met het blonde haar steekt juist nieuwsgierig z´n hoofd om de hoek. Hij studeert aan een bijbelcollege, en wil ´youth pastor´ worden. Zo maak je wat mee.
Ergens halverwege staat de trein lange tijd stil, omdat er nog een paar wagons worden aangekoppeld. Eén voor één komen m´n reisgenoten naar buiten om een sigaretje te roken, of te praten. Ik maak een praatje met de meneer van het dikke boek. Als ik hem vertel dat ik voor een christelijke studentenorganisatie werk, vertrek hij snel naar buiten voor een sigaretje. Het wordt hem iets te machtig. Maar de gozer met het blonde haar steekt juist nieuwsgierig z´n hoofd om de hoek. Hij studeert aan een bijbelcollege, en wil ´youth pastor´ worden. Zo maak je wat mee.
Vanaf
Berlijn heb ik het rijk alleen. Ik strek me languit over drie zitplaatsen, leg
m´n hoofd op het beroerde opblaaskussentje, en val in slaap terwijl de trein
richting Tsjechië dendert. Ik word wakker in de buurt van Ustí nad Labem.
Zilveren nevels stijgen op van de rivier. Zowel de oude kasteelruïnes als de
industriële roestrommel op de rivieroevers zien er op dit uur van de dag
sprookjesachtig uit.
Nachttrein
naar Praag: het is de langste, meest beroerde en misschien wel allerleukste
manier om de afstand tussen mijn Nederlandse en Tsjechische werelden te
overbruggen.
This comment has been removed by a blog administrator.
ReplyDelete