Nachttrein naar Praag


Op een maandagavond ga ik terug naar Praag na een paar weken in Nederland. Met de nachttrein. Dat heb ik één keer eerder gedaan, en het is naar mijn idee werkelijk de langste en meest beroerde manier om de achthonderzestig kilometer naar Tsjechië af te leggen. En toch stap ik weer in die trein. Omdat ik voor langere tijd ga. Omdat de trein bedaard de tijd neemt om mijn Nederlandse wereld achter zich te laten, en de verte in te rijden, m´n Tsjechische leven tegemoet, terwijl het vliegtuig roekeloos snel de relatieve afstand overbrugt.

Als ik in Utrecht instap, is mijn compartement nagenoeg leeg. Er zit één man. Hij heeft een grote koffer, een keurige actetas, en op het uitklaptafeltje staat een grote bak met romatomaatjes. Hij slaapt half. Het raam staat wijd open, de wind wappert naar binnen. Ik zeul bezweet m´n bagage binnen; een tot-de-nok-toe-gevulde-backpack en enorme shopper, en nog een tas. Ik ben zo´n mens van de plastic tasjes binnen de tas. Ik stop dus spullen in plastic tasjes, en die gaan vervolgens in de grotere tas. Voor de overzichtelijkheid, erg handig. Toch ben ik constant van alles kwijt. Dat moment van de wegrijdende trein, en het plotseling opkomende paniekerige gevoel dat de huissleutels tóch zijn vergeten. Ik rommel dus in m´n tas, en de plastic zakjes knetteren en kraken. De man opent één oog. Irritant voor hem.
Overigens vind ik dat erg fijn aan een trein; dat je ongestoord van alles mee kunt sjouwen. Op vliegvelden voel ik me altijd toch een beetje ongemakkelijk als ik riemloos, schoenloos en oorbelloos door de scanner ga, terwijl de inhoud van m´n handbagage fluoriscerend opllicht op een scherm. Alsof ik zonder dat ik het zelf doorheb terroristische gedachten koester. Nee, dan de trein. De hele heisa mag mee, geen haan die er naar kraait. In de grote shopper zit een orchidee, een fles mayo, twee paar schoenen, drie vetplanten, hagelslag, een spons en een ramentrekker, en een ontbijtpakketje. 
Snel valt de schemer over Nederland. De groene bekoeide weilanden lichten nog even goudglanzend op, om dan zoek te raken achter de spiegeling van het raam. De man is wakker geworden, en bladert door een document, ik lees een boek. We hebben inmiddels welwillend overlegd over het raam, en hebben besloten het tot op een kier te sluiten. Verder communiceren we weinig, we lijken een beetje op een Edward Hopper schilderij.

Het ene na het andere lege, tl-verlichte station doemt op, en verdwijnt dan weer in het donker. Op de meeste stations is bijna geen sterveling te zien, hoewel het pas halverwege de avond is. Vreemd. Waar zíjn de mensen..  In Duitsland voegen twee medereizigers zich bij ons. De Nederlandse man en ik wisselen een veelbetekende blik: `Balen, minder beenruimte´. Duitse meneer Nummer Einz wasemt een mengeling van sigarettenlucht en aftershave uit. Hij begint zonder omhaal aan een dik boek. Nummer Zwei is een blonde gozer met een grote sporttas en een gitaar. Hij kijkt blij de wereld in. We herschikken bagage, armen en benen, en omdat het tegen elven loopt, en er toch niks is te beleven, probeert de één na de ander om te gaan slapen. Gute Nacht, Freunde.

Slapen op een treinstoel is een kunst die slechts enkelen beheersen. Persoonlijk lukt het me vrijwel nooit. Dit keer ben ik gewapend met een opblaaskussentje. Dat leek me heel ideaal, omdat het de nek ondersteunt, en je hoofd niet kan omvallen. Toch heeft het nekkussentje nadelen. De ergste daarvan is dat het me heel erg bewust word van het feit dat ik een nek heb. Een nek die zónder het kussentje vast nog beroerder had gevoeld, maar mét het kussentje voel ik hem ook. En dan zijn er de benen. Ik kan ze niet uitstrekken vanwege meneer Einz tegenover me. Nu is het uitstrekken van benen niet een vereiste om in slaap te vallen, maar nu de ruimte ertoe zowiezo ontbreekt, voel ik steeds sterker de wens in me opkomen om dat toch te kunnen.. Zowiezo is het een beetje vreemd om in slaap te vallen in het bijzijn van drie onbekende mannen. De slaap is iets kwetsbaars. Je ledematen kunnen slap opzij vallen, je mond kan openzakken, er is een kans op zwaar ademhalen. Afijn, je kent het wel.

Tegen middernacht komt er nog een meneer ons compartement binnen. Ook hij ruikt naar rook. Het is niet persoonlijk bedoeld, maar ik sliep bijna, moet alwéér m´n armen, benen en bagage herschikken, en mijn rechterschouder heeft nu geen bewegingsruimte meer, terwijl de overtuiging groeit dat juist ook het kunnen bewegen van die schouder me in slaap zal doen vallen. Ik pak dus m´n opblaaskussentje en verdwijn naar de gang, waar ik me uitstrek op de vloerbedekking die niet fris is, maar gelukkig niet ruikt naar natte hond. Ik suf weg.
Ergens halverwege staat de trein lange tijd stil, omdat er nog een paar wagons worden aangekoppeld. Eén voor één komen m´n reisgenoten naar buiten om een sigaretje te roken, of te praten. Ik maak een praatje met de meneer van het dikke boek. Als ik hem vertel dat ik voor een christelijke studentenorganisatie werk, vertrek hij snel naar buiten voor een sigaretje. Het wordt hem iets te machtig. Maar de gozer met het blonde haar steekt  juist nieuwsgierig z´n hoofd om de hoek. Hij studeert aan een bijbelcollege, en wil ´youth pastor´ worden. Zo maak je wat mee.

Vanaf Berlijn heb ik het rijk alleen. Ik strek me languit over drie zitplaatsen, leg m´n hoofd op het beroerde opblaaskussentje, en val in slaap terwijl de trein richting Tsjechië dendert. Ik word wakker in de buurt van Ustí nad Labem. Zilveren nevels stijgen op van de rivier. Zowel de oude kasteelruïnes als de industriële roestrommel op de rivieroevers zien er op dit uur van de dag sprookjesachtig uit.

Nachttrein naar Praag: het is de langste, meest beroerde en misschien wel allerleukste manier om de afstand tussen mijn Nederlandse en Tsjechische werelden te overbruggen. 

Comments

  1. This comment has been removed by a blog administrator.

    ReplyDelete

Post a Comment